De zijden van de piramide
Mimesis is a matter of masks and words – and of an anonymous voice: me (who?), Aletheia, “I” am speaking. (Lacoue-Labarthe, 1989)
Mode als sociaal-esthetisch fenomeen
Ik heb toegelicht hoe het begrip mode opgebouwd is uit verschillende componenten en beschreven hoe mode als visueel fenomeen binnen de samenleving zich verhoudt tot het subject. In dit hoofdstuk wil ik me toeleggen op hoe zij zich op sociaal vlak manifesteert als sociaal-esthetisch fenomeen.
Hoe mode zich op sociaal vlak manifesteert is in Simmels werk gemakkelijk terug te vinden, maar de stap naar sociaal-esthetisch fenomeen vergt wat meer graaf- en bouwwerk. Maar laten we beginnen bij het fundament dat Simmel reeds gelegd heeft: de sociale manifestatie. Dit sociale fundament manifesteert zich op verschillende niveaus, die elk hun eigen impact hebben op het individu: de familie, religie, vereniging, beroep en collegae, politiek, etc. Het is enkel via de gemeenschap dat fenomenen om ons heen geduid en geordend worden, welke een soort van realiteitszin geeft aan het individu. Er zit een artistieke impuls in het individu om dit lidmaatschap ook kenbaar te maken naar de buitenwereld toe, maar de mate van vrijheid van deze impuls ligt bij Simmel aan strikte grenzen. De observator schetst een fenomeen, maar de groep vormt het landschap en de horizon. De gemeenschap bepaalt welke elementen het individu kan verwerken in diens creatieve impuls. Wat door de gemeenschap als onbelangrijk wordt gezien, is voor het individu ook niet verdere aandacht waard. De gemeenschap is dus waardebepalend voor de realiteit om ons heen. Dit leidt tot een enigszins dubbelzinnige realiteit: de gemeenschap in hun zichtbare omgeving en onderlinge processen die de omgang en de orde ondersteunen enerzijds en de motivatie waarmee deze mensen dit verbond aan zijn gegaan anderzijds (gezien er bewust gekozen wordt voor een gekleurde bril die we opzetten wanneer we dit verbond aan gaan). Cultuur, kunst en spel vloeien hieruit voort als een sociaal spel (social game).
The entire interactional or associational complex amongst men; the desire to gain advantage, trade, information of parties and the desire to win from each other, the movement between opposition end co-operation, outwitting and revenge – all this, faught with purposive content in the serious affairs of reality, in play leads a life carried along only and completely by the stimulous of these functions. […] The social game has a deeper double meaning – that it is played not only in a society as its outward bearer, but that with its help people actually ‘play’ ‘society’.(Georg Simmel, 1971)
Het gaat er om om binnen de groep zo gelijkwaardig mogelijk te zijn aan elkaar. Symmetrie en balans zijn ook het hoogst gewaardeerd binnen de artistieke stilering van visuele elementen. We doen alsof we al gelijk aan elkaar zijn, als acteurs in een toneelspel. Dit spelen van een rol vervalt echter in een leugen, wanneer men niet langer zichzelf als rol poogt neer te zetten, maar enkel de rol en daarbij enige persoonlijkheid achterwege laat of zelfs verliest. Deze leugen die Simmel beschrijft is met betrekking tot Mode terug te vinden in de persoon van de Modenarr1.
If sociability cuts off completely the threads which bind it to real life, and out of which it spins its admittedly stylized web, it turns from play to empty farce, to a lifeless schematization proud of its woodenness. (Georg Simmel, 1971)
De Modenarr laat zich meeslepen door het medium. Door het lawaai dat het medium verspreidt, kan hij zijn eigen innerlijke stem niet meer horen. Hij staat niet langer in contact met zijn essentie en is dus ook zijn identiteit kwijt. De Modenarr is niet langer een subject maar een speelbal. Pas wanneer hij het moment van stilte hervindt, zal hij in staat zijn om zijn eigen identiteit weer op te bouwen en kan hij weer een subject zijn te midden van andere subjecten en sociale groepen.
Wat Simmel echter mist is het esthetische aspect en wat dit precies inhoudt. In Fashion staat letterlijk dat Mode niets te maken kan hebben met het esthetische, gezien de hoeveelheid “lelijke gedrochten” van tijd tot tijd in Mode zijn. Alleen esthetisch is geen synoniem voor dat iets ook mooi hoeft te zijn. Wat het betekent voor iets om esthetisch te zijn, is dat de uiterlijke kenmerken cruciaal zijn voor het bestaan, dat er sprake is van verschillende stijlen en dat het mensen weet te raken. Kunst is een esthetisch fenomeen, dat zal niemand mij ooit tegenspreken. Toch heb ik kunstwerken gezien (onder andere in de tentoonstelling From Armenia with Love, die als onderwerp de Armeense genocide had, en een tentoonstelling in Kamp Buchenwald, waar kunstwerken tentoongesteld waren die gemaakt waren door personen die daar gevangen hadden gezeten) die ronduit afschrikwekkend waren. Het gaat er dus niet om dat iets dat esthetisch van aard onze gevoelige zintuigen streelt en vertroetelt, maar dat het ons raakt, dat het ons doet nadenken over wie wij zijn en wat onze plaats is. Zo dus ook, weliswaar in veel minder krachtige mate, de modemissers waar velen van ons toch ten prooi aan vallen, omwille van het tijdsbeeld en stijlbeeld. Ook deze mode-periode geeft voor haar deel een invulling aan onze identiteit.
En net als het kunstwerk, dat een sociale rol vertolkt, is ook de mode een sociaal, esthetisch fenomeen, dat ontstaan is middels, en uit het discours van de samenleving. De modeontwerper is, net als de kunstenaar, een subject met een eigen discours, dit discours is verweven met dat van de gemeenschap en dit weer met dat van de wereld. Vanuit de mimesis zagen we dat elk discours altijd al een opeenvolging van mimesis op mimesis op mimesis is. Maar ook hoe belangrijk het is dat deze discoursen met elkaar in overeenstemming zijn en het kunstwerk in harmonie is met de ervaring van de aanschouwer, wil deze zich met het kunstwerk kunnen identificeren. Wat we lelijk vinden, strookt vaak niet met onze eigen ervaringen, maar ook deze ervaring van afschuw stelt onze plaats in de wereld weer een stukje bij, maakt het plaatje vollediger. Zo dus ook de afschrikwekkende kunstwerken, die verschrikkingen laten zien die ik mij niet voor kan stellen. Zal ik een van deze kunstwerken bij mijzelf in huis tentoon stellen? Zeer zeker niet! En dit geldt ook voor modeverschijnselen die niet onze zintuigen strelen, maar die ons op de proef stellen en een reactie uitlokken. Mode is een fenomeen dat binnen een samenleving leeft, het is een poiesis, in haar ambivalente betekenis: het betekent zowel technologie als kunst, in hun moderne betekenis. Zij onthult de physis, onthult de onthulling, en zij belicht de aletheia, waarmee zij ook deze uit haar verscholenheid trekt. Iets dat geproduceerd en geïntalleerd is is, omdat de idee haar als dusdanig laat zien; de idee laat Mode in de tegenwoordigheid komen in al haar uiterlijk vertoon en laat haar Zijn. (Lacoue-Labarthe, 1989) Ook in haar ontwerpen die te veel verschillen van ons denkbeeld, te veel provoceren, of gewoonweg een disharmonie vormen met ons zelfbeeld.
We hebben tevens een instinctieve aantrekking tot harmonie en ritme, waaruit poëzie geboren wordt. We putten vreugde uit creativiteit en kunstvaardigheid en uiten onze creativiteit middels taal, ritme, klank, enz. Alle soorten kunst zijn mimetisch van aard; ze bootsen de natuurlijke gang van zaken na in (afzonderlijke vorm of in combinatie met) taal, ritme en harmonie. Alleen het medium, het object en de wijze van imitatie verschillen. (Aantekeningen uit college over Lacoue-Labarthe door Frans van Peperstraten, 2014)
Kunst is gecreëerd naar het beeld van de natuur (mimesis), zij re-presenteert de ‘natuur’, presenteert haar opnieuw, brengt haar opnieuw onder de aandacht van het heden, en is dus niet slechts een kopie. Kunst laat ons zien, voelen, ervaren. Natuur en cultuur zijn daarom onlosmakelijk met elkaar verbonden in een mimetische relatie en kunnen niet zonder elkaar bestaan.(Lacoue-Labarthe, 1990) En waar kunst ons de wereld laat ervaren laat Mode anderen ervaren wie wij zijn. Kunst komt bij ons binnen, richt zich rechtstreeks tot onze kern; Mode heeft niet deze kracht en zal op enkele uitzonderingen nagelaten niet de kern van anderen raken, maar ze roept wel degelijk iets op bij de ander (herkenning, vervreemding, gemeenschappelijkheid, enz.) wat de ander informatie geeft over mijzelf, de drager van Mode.
Om beter te begrijpen hoe mode tot stand komt wil ik in kort de observaties opnemen van socioloog Herbert Blumer, die uit eigen ervaring het proces omschrijft hoe de catwalk-mode tot stand komt. Hieruit zal het sociale en esthetische karakter van mode duidelijk worden, zonder dat ik vanuit eigen speculaties spreek (Blumer, 1969)2. Blumer beschrijft in dit artikel het selectieproces waarmee modeartikelen getoond en geselecteerd worden. Hij benadrukt hierin het belang van de rol van het publiek, dat bestaat uit zowel modeontwerpers, mode-journalisten en potentiële kopers. Middels dit proces wordt bepaald hoe het modebeeld er uit komt te zien. Een van de stappen daarin is echter voor mij interessanter dan de overige die Blumer beschrijft: hier gaat hij in op de motivatie en inspiratie van de ontwerper. Deze stap is in drie stadia onder te verdelen. Ten eerste kijkt de ontwerper naar oude mode-foto’s van voorbije modestijlen en naar afbeeldingen van klederdracht en mode in andere culturen. Ten tweede reflecteert de ontwerper over recente stijlen en over de huidige mode. Ten derde, en zowel voor mij als voor Blumer het belangrijkste stadium is
to develop an intimate familiarity with the most recent expressions of modernity as these were to be seen in such areas as the fine arts, recent literature, political debates and happenings, and discourse in the sophisticated world3. The dress designers were engaged in translating themes from these areas and media into dress designs. (Blumer, 1969)
Wanneer we nu terugkijken naar de ontwerper-bricoleur als subject zien we dat de modeontwerper in-de-wereld-staat, zelf deel uitmaakt van het discours en hij zich hier van bewust is. Hij haalt zijn inspiratie en materialen overal vandaan, hij gebruikt wat voor handen is en bouwt op dat wat reeds was, maar in de onverborgenheid schuilde, zonder een duidelijk vooropgesteld plan of doel. Het doel openbaart zich pas op het laatste moment aan de ontwerper, en dat is het moment waarop hij weet dat zijn ontwerp ‘af’ is, Zijn ontwerp ‘is’ en wordt de wijde wereld in gestuurd en gaat een eigen leven leiden middels onder andere media en subjecten die zich met het ontwerp weten te identificeren.
Door verschillende, reeds bestaande stijlen in andere combinaties terug te laten komen [en] door ongelijksoortige elementen samen te voegen of culturele symbolen uit hun context te halen, verliezen ze hun betekenis en ontstaat er binnen het geheel een nieuwe, postmoderne gevoelswaarde (MacKenzie, 2010)4
De mimesis verschilt gradueel van de bricolage, welke ik eerder omschreef. In de mimesis behouden we herkenningspunten met het beeld waaruit we inspiratie putten. In de bricolage toont het subject meer lef en verwijdert hij zich wat meer van de comfort van herkenning. In de mimesis zal altijd een harmonie ervaren worden ten opzichte van de sociale omgeving en de algehele consensus dat het modebeeld uitmaakt, in de bricolage is dit niet evident en kan zowel een harmonie als een disharmonie ervaren worden. Nu kunnen we de vraag stellen of we enkel naar het resultaat moeten kijken (de mimesis, of de bricolage) of ook naar het idee erachter (de ontwerper of maker), in navolging van Heidegger die als uit het niets de vraag stelt wat mimesis is, niet wie de mimetoloog, of de tragische dichter is, de kunstenaar, of, in mijn geval, de bricoleur. Maar met deze vraag stelt Heidegger alleen in vraag wat hij kan zien, en dat is het resultaat, het eindwerk, dat de wereld in gestuurd is, de mimesis, en niet haar maker. Uiteindelijk interesseert het ons ook weinig wat de achterliggende gedachten van de modeontwerper is, tenzij deze een duidelijk ethisch statement benadrukt, zoals de Raw for the Oceans-collectie, de kledinglijn van zanger Pharell Williams die in samenwerking met het Jeans-kledingmerk G-Star een kledinglijn produceerde, gemaakt van plastic dat uit de oceaan wordt gevist. Hiermee willen beiden een ecologisch statement maken. Vanwege de ethische boodschap interesseren media zich ook voor de achterliggende gedachten van de ontwerper, in dit geval in materiaalkeuze, maar doorgaans houden de modejournalisten het bij wat ze zien en hoe ze dit zelf ervaren. En deze desinteresse in een achterliggende gedachte van de ontwerper gaat door tot bij het subject die de kleding koopt en draagt. Enkel duidelijke statements overleven deze desinteresse, al het andere plaatst zichzelf in een donkere grot, om alleen nog het daglicht te zien te krijgen in een documentaire over de ontwerper zelf en diens modelijnen. En dit heeft alles te maken met dat we niet buiten ons eigen referentiekader kunnen kijken. We kunnen enkel in dialoog die referentiekader bijstellen met nieuwe kennis, maar ook dan zal de nieuwe kennis een relatie hebben tot wat we reeds kennen. We spiegelen ons zelfbeeld en onze eigen ervaringen op alles in de wereld om ons heen. Maar wanneer we met dit spiegelbeeld geconfronteerd worden, houdt ons zelfbeeld op met bestaan, moet het bijgesteld worden om opnieuw te kunnen leven (net als Medusa die versteend raakt wanneer zij met haar eigen spiegelbeeld geconfronteerd wordt); mise-en-abyme (de theoretische reductie tot niets). (Lacoue-Labarthe, 1989)
One must understand that the “trick with the mirror” is a turn or trick of conjuring or illusion: theorization is a thaumaturgy, but one in which the thaumaturge himself is the victim […]. Indeed, what is involved in an anti-thaumaturgic thaumaturgy (a mise-en-abyme that neutralizes the mirror), destined to contain the taumaturge, to master that […] unheimliche Wundermann, who is the mimetician, to reduce his disquieting and prodigious power by simply revealing that it rests only upon a play of mirror(s) and is there for nothing – or nearly nothing: a mere slight of hand, a Stellvertretung. This latter would consist in doing everything without doing anything, in pretending to know how everything when one does not work and is content to imitate or ‘double’ the one who does something by fraudulently substituting oneself for him and by using, in order ‘to produce’ the illusion […] and that one need only divert from its own proper use, or use generally and improperly. (Lacoue-Labarthe, 1989)
Kortom, de persoon die geconfronteerd wordt met de spiegel, wie zichzelf tegenkomt, is diegene die zichzelf verloren is, geen subject meer is, en slechts nog een speelbal van diens omgeving, werk, of, in dit geval, mode (de Modenarr). Alleen het vinden van de stilte en hetgeen de stilte weet te doorbreken te bestuderen, laat het subject weer tot Subject worden. Het subject moet meer worden dan een mimetoloog, het subject moet tevens de harmonie in stand houden met de wereld waarin hij is. Maar tevens bestaat er in het subject een verlangen om te worden wie hij wil zijn, een verlangen om te groeien, naar een voorbeeld van een werkelijke of fictieve ander. Een drijfveer om minstens op gelijke voet te komen, maar om door buitenstaanders als gelijke erkend te worden van het idool, moet het subject meer zijn dan diens gelijke. Er bestaat een drijfveer om uit te blinken, zonder in de valkuil te lopen van het doorschieten in de poging en een karikatuur van zichzelf te worden. Het is dit verlangen wat Simmels subject zich laat aanpassen aan de groep. Simmels subject heeft een intrinsiek verlangen om er bij te willen horen, om niet alleen te staan, maar tegelijkertijd wil Simmels subject ook een zekere mate van autonomie vertonen, een mate van differentiatie. Sommigen hebben zelfs meer verlangen naar differentiatie dan wat de algemene mimesis, als discours van de samenleving, toelaat en deze personen worden in Simmels lezing trendsetters genoemd. De trendsetter wil meer dan een subject zijn, hij wil een ‘volledig Subject’ zijn (voorzover dat mogelijk is), hij wil een voorbeeld zijn, omdat alleen dat het zelfbeeld dat hij heeft bevestigt. In de Lezing van Lacoue-Labarthe is deze differentiatie reeds inbegrepen in de mimesis zelf, omdat naarmate hoe sterk het subject is, de differentiatie in meer of mindere mate plaats zal vinden. Toch ziet ook Lacoue-Labarthe een extra drijfveer van verlangen in het subject om zich te differentiëren, om sterker te zijn dan de rest. Het is een verlangen die het verlangen van de ander verlangt, het verlangen om zelf als voorbeeld gezien te worden, want dat zou betekenen dat het subject ten volle als subject erkend wordt door de ander. Hierin schuilt een zekere mate van rivaliteit, want niet iedereen kan tegelijkertijd voorbeeld en volger zijn. Maar dit verlangen zorgt wel voor een dialectische beweging tussen het subject als voorbeeld, en het subject dat beter wil worden dan diens voorbeeld om zelf erkend te worden als voorbeeld voor anderen (Be like me, don’t be like me). Dit verlangen begint bij de mimesis, maar de mimesis komt op gegeven moment de rivaliteit tegen tussen subjecten en de rivaliteit vergroot de mimesis, welke weer beantwoord wordt met rivaliteit. Deze competitiedrang, die haar oorsprong vind in mimesis en rivaliteit, is waar elke samenleving mee te maken heeft. Hoe beter je het innerlijke gevoel wil weergeven – in beelden of in woorden – des te ‘uitwendiger’ of vreemder de woorden of materiaal dat je hiervoor nodig hebt. Hoe onuitspreekbaarder het gevoel, hoe moeilijker het uit te drukken valt in aardse termen, symbolen of beelden. Het is een hyperbole beweging die voorbij gaat aan de supplementariteit die in de mimesis zelf aanwezig is en tevens voorbij gaat aan de dialectiek: hoe innerlijker, des te uiterlijker; hoe nabijer, des te verder weg; stc. Een maximum aan toe-eigening verwordt daardoor een maximum aan onteigening. Daarom zit er een behoorlijke valkuil in deze competitiedrang, en dat is dat in de wedloop naar wie het grootste voorbeeld is voor de meeste volgers, zichzelf als met meest origineel ziet en de essentie van het eigen Zijn uit het oog verliest (plat gezegd: het subject gaat naast zijn schoenen lopen). Door hybris raakt het subject vervreemd van zichzelf en drijft hij zichzelf de afgrond in (mise-en-abyme). Maar wanneer het zo ver is, staat er al een ander klaar om de rol van voorbeeld over te nemen en de hele molen draaiende te houden. Dit tragische gebeuren hoort bij het fenomeen en plaatst het geheel steeds weer in perspectief, houdt het fenomeen zelf een spiegel voor, ter waarschuwing voor de afgrond, opdat het fenomeen zelf geen karikatuur van zichzelf verwordt.
Als visueel, esthetisch en sociaal fenomeen bevindt er zich een harmonie tussen het modebeeld en haar context, de beleving van de observatoren en hun voorgaande ervaringen en het algehele discours van de samenleving. Zodoende nemen we een harmonie of disharmonie van zaken waar die zich naast elkaar of in opvolging van elkaar bevinden. Wanneer we met deze blik naar mode kijken zien we een harmonieuze opeenvolging van stijlen en parallelle stijl-lijnen, middels mimesis, die rustig voortkabbelen enerzijds, en een disharmonie wanneer er abrupt met een stijl-lijn gebroken wordt om in de nieuwe lijn die dan gevormd wordt een reactie te geven op het voorgaande anderzijds. Parallel met de mainstream mode kan deze harmonie ook plaatsvinden in de vorm van een subcultuur die een reactie vormt op het algemene en voortkabbelende en zich hier radicaal tegen afzet. Later zien we dat deze reactie opgenomen wordt en langzaam aan wederom versmelt met de mainstream. Dit is waarom modestijlen zo ongemerkt in elkaar overlopen. Gedragen geeft het modebeeld een harmonieuze synthese van nieuw met oud in een veelheid van diverse uitingen van individuen die elk op hun eigen wijze invulling geven aan dit beeld middels hun eigen beleving van het modebeeld. Het is een esthetische massa die juist opvalt door enkele dissonanten of uitspattingen van extreme uitbundigheid door personen die zich tijdelijk in het heersende modebeeld verloren hebben, om er vervolgens als een gegroeid subject weer uit tevoorschijn komen, wanneer het modebeeld een plaats heeft weten in te nemen in het geheel van hun ervaringen om vervolgens weer als harmonieus geheel naar buiten te treden. Het modebeeld sterft niet, maar wordt geassimileerd in het geheel van de ervaringen van het subject en zal naargelang het belang van het betreffende modebeeld ten opzichte van het individu langer in bepaalde elementen terug blijven komen of geheel verdwijnen wanneer een volgend modebeeld zich aandient.
Maar mode draagt ook iets uit, informatie, een verhaal. Niet in woorden, niet in een simpele tekst te vatten, omdat het uitgedragene wordt overgedragen middels een soort lichaamstaal, zoals ik eerder al middels Merleau-Ponty en Lacoue-Labarthe aantoonde. In tegenstelling tot wat Barthes in zijn vroegste periode probeerde, valt deze non-verbale taal niet in een systeem te vangen, omdat zij communiceert middels ervaringen en interpretaties. Enkel iemand met overeenkomstige ervaringen en een overeenkomstig discours en referentiekader als de drager zal het dichtst bij de zogenaamde ‘ware’ komen van alle mogelijke interpretaties. Dus ook al lukt het Barthes niet om tot een definitie te komen van mode ten opzichte van een linguïstisch systeem, wil dit niet zeggen dat mode geen boodschap overbrengt. Als dragers van mode zijn we als het ware wandelende visitekaartjes. Ik kan zelfs een vergelijking maken tussen het visuele medium mode en het virtuele medium van een social-media website waar iemand een profiel heeft. In beide gevallen wordt er informatie weergegeven omtrent geslacht, leeftijd, seksualiteit, levensstijl, etc. Iedereen die we tegenkomen (fysiek of online) kan dit profiel ‘lezen‘ en interpreteren (Baijer, 2012). In beide gevallen laat ik een klein deel zien van wie-ik-ben en mijn Zijn-in-de-wereld. Daarnaast laat is soms ook zien wie ik zou willen zijn, waar ik naar toe wil betreft mijn positie in de wereld. Ik ben me bewust dat anderen een idee over mij vormen en ik weet dit naar mijn hand te zetten wanneer ik mij daar bewust op toeleg. In een oogopslag wordt er een mening gevormd over wie ik ben, en ook al is de informatie verstoord en is de kans op miscommunicatie groot, weerhoudt ons dit niet om telkens weer iedereen waar we voor het eerst mee te maken te krijgen te categoriseren, onder te brengen in voor ons te begrijpen ‘types’.
Bij een spreker spelen zaken als intonatie, uitspraak, spreektoon, pauzes, ritme, rouwheid van stem, stemkleur, enzovoort een rol in het beeld dat we van de spreker vormen en hoe we naar hem luisteren, los van de inhoud van wat hij zegt. Ditzelfde geldt ook voor lichaamstaal en, als ik het zo mag noemen, taal van de Mode. Het is niet alleen ‘wat’ ik draag, maar ook ‘hoe’ ik iets draag: is wat ik draag strak gestreken of gekreukeld, hoe schoon is alles, is er sprake van duidelijke verkleuringen, is wat ik draag heel, zit mijn hemd in mijn broek of hangt het er losjes overheen. Is mijn jas dicht of open, etc.
A phenomenon of this sort is untheorizable. What is to be made of the voice, of the lexis, and of phonation if they concern not only the ‘psyche’, desire, or even, as Barthes would have it, “le corps jouissance”, but equally an investment that is social, historical, cultural, aesthetic – in short, ethical, in the strict sense of the word ethos? (Lacoue-Labarthe, 1989)
Laat het duidelijk zijn dat Lacoue-Labarthe hier een later werk van Barthes aanhaalt, namelijk Musique et jeu (1972). Maar dit sterkt mij wel in mijn opvatting dat ook Barthes mee zou gaan in de ‘lichaamstaal’ van Mode, in navolging van de lichaamstaal die Merleau-Ponty beschrijft in Body as Expression, and Speech. Dit in combinatie met het subject dat bij Lacoue-Labarthe vooral een schrijver is van diens eigen autobiografie maar waarbij de retoriek per ‘lezer’ anders geïnterpreteerd wordt.
Sociaal, retoriek, subject en esthetiek in één
Waar het in Lacoue-Labarthes’ Typografie in feite om draait is dat er altijd sprake is van een relatie tussen de auteur en diens hoofdpersonage(s). Een relatie die voor een deel gebouwd is op identificatie met het personage dat in de war raakt met de zoektocht van de auteur naar zijn ware ik. De vraag is alleen of iemand op enige manier in staat is om een ander te identificeren, zonder in dezelfde val te lopen als de schrijver met zijn personage(s). We zijn allemaal een beetje een schrijver van ons eigen verhaal, een dichter. We schrijven in onze geest onze autobiografie en het is deze autobiografie die vertelt wie we zijn. Kunst en waarheid liggen in onze autobiografie dicht bij elkaar en daarom is het mijns inziens ook mogelijk om fragmenten uit dit enorme werk te nemen en visueel te maken in onder andere Mode. Ons uiterlijk, kapsel, make-up, tatoeages, piercings, sieraden en kleding zijn allen onderdelen van het visuele medium dat ons ter beschikking staat om een deel van onszelf, middels lichaamstaal, naar de ander toe te laten kennen. Op deze wijze maken we, vaak onbewust, een voorselectie van wie we interessant genoeg achten om daadwerkelijk mee in conversatie te treden. Het gaat hier niet om schoonheid in wat hier algemeen onder verstaan wordt, maar om wat mij in de ander aanspreekt, vaak een element dat herkenning oproept met een eigen ervaring. Dit prikkelt dan weer de interesse om verder te zoeken naar gemeenschappelijkheden, naar een leren kennen wie die ander is. Want ik weet dat ik zeker gek zou worden als ik deze voorselectie middels deze uiterlijkheden niet zou maken en iedereen zou moeten aanspreken om enig idee te krijgen in wie ik mijn energie wil stoppen om die ander beter te leren kennen. Ik denk dat dat ook de reden is waarom sociale groepen binnen de gemeenschap vaak gemeenschappelijke uiterlijke kenmerken hebben, om elkaar te laten zien dat ze iets gemeenschappelijks hebben. Uiteindelijk is de mens nog steeds in haar kern een sociaal wezen, op zoek naar een connectie met soortgenoten. Vooral omdat we met zovelen zijn, is het erg prettig dat er een visueel medium bestaat dat ons in staat stelt om deze voorselectie te maken.
For the simple, elementary reason that an author can never be there, in person, in order to guarantee the identity of the one who wrote Ï”, of the one who expressed himself in the first ‘person’.(Lacoue-Labarthe, 1989)
Een spreker die verbaal zijn autobiografie voordraagt kan ter plekke verduidelijken wat hij bedoelt, maar Mode is meer als een geschreven tekst (daarin had Barthes het zeker bij het rechte eind), maar rechtstreeks vanuit het gevoel en overgebracht als een lichaamstaal. We lopen niet iedereen die we tegenkomen tekst en uitleg te geven waarom we vandaag voor deze specifieke combinatie hebben gekozen en welke diepliggende identiteitskwestie er achter verborgen ligt. We lopen rond en worden gezien, punt. Daarmee is onze uiterlijke vertoning open voor interpretatie van iedere individuele aanschouwer.
Het subject is zich misschien niet altijd bewust van wat zijn stijl uitdraagt, maar toch is hij met momenten zeker bewust bezig met het vormen van zijn stijl om deze optimaal aan te laten sluiten bij zijn eigen zelfbeeld, of soms zelfs naar een ideaalbeeld, van hoe hij zou willen zijn. Het beste voorbeeld van een situatie van bewuste optimalisering is het sollicitatiegesprek waarbij iemand zich niet alleen probeert te ‘verkopen’ middels opleidingsniveau, kennis en vaardigheden, maar ook middels kledingkeuze bijvoorbeeld volwassenheid, professionaliteit en creativiteit probeert uit te stralen. Door een modieuze tint toe te voegen aan de combinatie laat de sollicitant zien dat hij op de hoogte is van de laatste ontwikkelingen in de maatschappij. In een volkomen verstoorde communicatie zou dit echter onmogelijk zijn, dus Barthes zag ook zeer terecht het belang van het communicatieve aspect van mode, wat impliceert dat er toch een systeem van herkenbaarheid moet bestaan om deze communicatie mogelijk te maken.Lacoue-Labarthe biedt hiervoor de mogelijkheid om het subject te plaatsen binnen het systeem. In navolging van o.a. Derrida en vanuit het denkbeeld van de kunst bekritiseert en ontkracht Lacoue-Labarthe het bestaan van een onwankelbare constitutie van het Zelf. Een gemeenschappelijke opvatting van een te kennen, zuivere en onbemiddelde representatie van het Zelf zou volgens hem een ijdele hoop zijn (Van Peperstraten, 2011 – uit Baijer 2012).
Lacoue-Labarthe ziet op alle menselijke constructies binnen de (culturele) sociale samenleving dat de mimesis een cruciale rol speelt, zelfs een noodzakelijke voorwaarde is om te kunnen bestaan en te kunnen voortleven. Ik hoef mezelf niet meer nader te verklaren dat ik Mode onder deze culturele, sociale, menselijke constructies schaar. Wat we op dit moment hebben is een gedeeld discours waarbinnen we ons bevinden en modeplaten die ter inspiratie dienen voor stijlen waarmee we bepaalde aspecten van onszelf kunnen uitlichten. Omdat we naast individu ook een subject binnen een sociale groep zijn, ervaren we wel degelijk een bepaald gevoel van comfort wanneer we aansluiting en acceptatie vinden bij een groep gelijkdenkenden (ook de gedachtegang van Simmel is daarin niet heel erg gek, al voert hij hem te ver door). In zowel het overnemen van het sfeerbeeld alsmede in deze act van overnemen naar anderen te kijken die hier ook een poging toe doen en van hen te ‘leren’ hoe we het modebeeld het beste over kunnen nemen, bootsen we tegelijkertijd na en voegen iets van onszelf toe. Door kenbaar te maken dat we eenzelfde discours delen, creëren we een soort saamhorigheidsgevoel binnen de gemeenschap (Simmel), zei het middels geschreven taal (Lacoue-Labarthe), lichaamstaal (Merleau-Ponty) of in Mode (Barthes).
1Zie (G Simmel, 1904)
2Deze observaties dateren volgens Fred Davis uit 1930(Davis, 1992), en hoewel ze nog steeds accuraat zijn, geven ze niet het volledige beeld weer. Het geeft alleen weer hoe mode op de markt wordt gezet, maar het verklaart niet waarom mode een enorme impact heeft op het dagelijkse leven en op het communicatieve of op het subject-esthetische aspect. Blumer heeft zich duidelijk laten inspireren door Simmel en heeft diens werk zeker gemoderniseerd, maar hij blijft desondanks, net als Simmel, te veel in de sociale sfeer hangen. Davis is in de collectieve selectie, zoals Blumer het proces zoals hierboven beschreven noemt, een fel tegenstander van Blumer. Davis sluit zichzelf voornamelijk aan bij de volgers van Barthes, maar poogt het sociale aspect van Simmel in zijn theorie te integreren. Helaas krijgt ook bij Davis het subject geen rol van betekenis.
3Een voorbeeld hiervan is haute-couture ontwerper Iris van Herpen: zij wil naar eigen zeggen de mode ècht veranderen door met oude, traditionele technieken en materialen te breken en zich te richten op de toekomst van technologie in combinatie met de mode. Ze gebruikt materialen die met behulp van technologie tot stand komen, zoals Beesleys ‘metabolic materials’ waaronder zich een stof bevindt zichzelf weer kan repareren: het materiaal groeit bij beschadiging weer langzaam naar elkaar toe.(Hering, 2013)
4Wat mij het meest opvalt in “Mode Begrijpen” van MacKenzie is hoe zij modestijlen parallel laat lopen met kunststromingen uit dezelfde tijd als het betreffende modebeeld, door deze dezelfde naam te geven. Het helpt om een modebeeld gelijk in perspectief te plaatsen met de op dat moment heersende esthetische stroming en overlappingen te herkennen. Doordat zij deze vrij radicale stap maakt van het benoemen van modebeelden, laat zij zien hoe mode verweven is met andere lagen van de beleving van de samenleving en gebeurtenissen van die tijd, kortom hoe mode verweven is in het discours van de samenleving en in het discours van het individu dat zich in de samenleving plaatst.